In een akte van 10 juni 1261, waarin de abdis van Thorn de inkomsten van een aantal (West- en Midden-)Brabantse pastoors en kerken regelt komt de naam Etten voor het eerst voor. Reeds toen was Etten een flink dorp. Omstreeks deze tijd moet het dorp een schepenbank gekregen hebben. In 1268 werd aan een deel van het territorium van deze schepenbank in de vorm van een afzonderlijke schepenbank bijzondere rechten toegekend om de agrarische ontwikkeling van dat gebied te stimuleren. Dit bijzondere gebied en schepenbank zijn bekend als ‘Etten in de Palen van de Hoeven’. Bestuurlijk centrum van deze schepenbank werd het dorp Leur.
De heren Uten (of: Van den) Houte verkregen rond 1300 de rechtsmacht over Etten. In 1450 kochten de heren van Breda dit over. Tot 1795 bleef het gebied van Etten, waartoe ook een deel van Sprundel behoorde, in handen van de Nassau's. In 1375 schonk Jan uten Houte Etten een vernieuwd rechtsreglement zodat het bestuur en de rechtspraak verbeterd werden.
In de laatste decennia van de 13e eeuw begon de grootschalige turfwinning in Etten-Leur. Deze heeft veel betekend voor Leur. Begin 1450 wordt de Leurse haven voor het eerst genoemd. Omdat Leur op een kruispunt van land- en waterwegen lag, ontwikkelde dit dorp zich tot een handelscentrum. Na de turf werden vooral landbouwproducten verhandeld. Tevens ontstonden hier ambachtelijke bedrijven zoals leerlooierijen en pottenbakkerijen. Deze bloei duurde, met enige kleine onderbrekingen, tot aan het midden van de 19e eeuw. De economische teruggang die toen inzette werd enigszins gecompenseerd door de suikerfabriek op Zwartenberg, die van 1869 tot 1919 in bedrijf geweest is. Daarna werd het economische verval steeds groter.

Rond 1317 werd Etten een eigen parochie. De eerste kerk stond ongeveer op de plaats van de huidige Raadskerk. In Leur werd in de 14e eeuw een kapel gebouwd, die in 1584 verbrand werd. Daarna kerkten de Leurenaren in Etten tot 1785. Toen kreeg Leur weer een kerk en tien jaar later een zelfstandige parochie.

Het gemeentehuis van Etten-Leur, 1961



Etten-Leur was lange tijd zeer welvarend. Jarenlang behoorde de gehele Vrijheid van Etten, Leur en Sprundel, zoals haar officiële naam was, tot de volkrijkste plaatsen in de Baronie. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) nam als gevolg van oorlogshandelingen en besmettelijke ziekten  het inwonertal dramatisch af om daarna weer te stijgen. Door de inpolderingen was er landbouw- en veeteeltgrond in overvloed. Omstreeks de tweede helft van de negentiende eeuw begon een daling in de welvaart. De landbouw werd steeds meer gerationaliseerd, wat met een uitstoot van arbeidskrachten gepaard ging. Veel Etten-Leurenaren zochten werk in andere plaatsen, waardoor de bevolkingsomvang afnam. Na de Tweede Wereldoorlog was de regionale werkloosheid op het platteland van West-Brabant zo groot geworden dat deze enkel met rijkssteun in de vorm van bedrijfsvestiging bestreden kon worden. In 1950 werd het ontwikkelingsgebied Zuidwest-Noord-Brabant aangewezen met Etten-Leur, Oudenbosch en Rucphen als industrialisatiekernen. Tot medio 1971 konden bedrijven zich onder financieel gunstige voorwaarden te Etten-Leur vestigen. Door de streekfunctie die Etten-Leur hierdoor kreeg, nam de bevolking in een snel tempo toe en steeg ook het winkelbestand. De twee dorpen - die Etten en Leur steeds geweest waren - werden aan elkaar gebouwd en de naam van de gemeente veranderde in Etten-Leur. Als gevolg van wijzigingen van de grens met buurgemeenten is Etten-Leur in 1953 en met ingang van 1997 qua oppervlakte steeds wat kleiner geworden.

Digitale bronnen Etten-Leur

Heemkunde Etten-Leur